Massasport bestaat bij de gratie van de media. Of het nu het neanderthalesk gehakkel op de tv is van de voetbalgod zelf, of de neo-intellectualistische lofzang in
Hard Gras, het gaat erom een sterveling eerst tot een goddelijk formaat op te pompen, om vervolgens vol verbazing vast te stellen hoe groot hij wel niet is. Wat weer reden is om door te pompen.
Schoolvoorbeeld is
Le Tour de France, die niet door fietsers maar
door journalisten is bedacht. Het initiatief werd in 1903 genomen door het blad
L'Auto, dat de wedstrijd van meet af aan van een mythische dimensie voorzag.

Op zichzelf is er, zeker in een tijd zonder televisie, weinig te zien aan een karavaan renners, maar een verhaal over heldenmoed, afzien, samenwerking en afgunst is de ideale kruising tussen een
epos en een soap. Renners worden in de journalistiek voorzien van homerische
bijnamen als 'de meedogenloze schoenmaker van Rouen' of 'de verschrikkelijke bakker uit Grenoble'. De renners rennen, het volk juicht, de kassa's rinkelen. Helden worden niet geboren, ze worden gemaakt.

In principe moet je roeien met de riemen die je hebt. Wat veel mensen niet kunnen uitstaan, is dat een ander met dezelfde riemen toch sneller roeit. Als je het onderste uit de kan hebt gehaald, zit er nog maar één ding op: vals spelen. Dat heet
doping.
Bij doping gaat het veelal om geneesmiddelen. Als een zieke van een geneesmiddel beter wordt, wordt een gezonde er het best van. Doping doet met het lichaam wat alcohol met de geest doet: ze verhoogt de pijngrens, geeft je moed en vergroot het spektakel. Maar het loopt uit op een puinhoop. Er bestaan dan ook morele bezwaren, samen te vatten in "FOEI!"
Doping verdraagt zich slecht met de sport, omdat ze ongezond is. Als sport gezond is, is doping "BAH!". Maar dat is eigenlijk de vraag. Niet de doping is ongezond, maar de Tour zelf. De helse tocht is een hele toer en zonder doping nauwelijks uit te rijden.